Spaans : Nederlands la cárcel = de gevangenis el juez = de rechter el asesinato = de moord la comisaría = het politiebureau el testigo = de getuige el abogado = de advocaat el acusado = de verdachte defender = verdedigen el juicio = de rechtszaak matar = doden culpable = schuldig quitar = afnemen el delito = het misdrijf inocente = onschuldig el delincuente / el criminal = de misdadiger cometer = begaan el guardaespaldas = de lijfwacht el sueldo = het salaris atrapar = vangen juzgar = berechten condenar = veroordelen grabar = opnemen blindado = gepantserd