Spaans : Nederlands los cereales = de ontbijtgranen el hidrato de carbono = de koolhydraat la legumbre = de peulvrucht la verdura = de groente el ejercicio = de oefening hacer ejercicio = bewegen montar = stappen op montar en bici = fietsen la tele = de tv ver = zien en primer lugar = in de eerste plaats por último = ten slotte la adicción = de verslaving el aditivo = de toevoeging alimentario = voor levensmiddelen la alteración = de ontregeling aportar = bijdragen azucarado = gesuikerd beneficioso = bevorderlijk la causa = de oorzaak la comida basura = het junkfood la comida rápida = het fastfood convenir = passend zijn la década = het decennium desarrollado = ontwikkeld la digestión = de spijsvertering la economía = de economie el efecto = het effect la elevación = de verhoging equilibrado = evenwichtig explicar = uitleggen fundamental = fundamenteel el gusto = de smaak la importancia = het belang la influencia = de invloed intelectual = verstandelijk la mente = de geest moderado = gematigd negativo = negatief el colesterol = de cholesterol olvidar = vergeten la pizza = de pizza la publicidad = de reclame el refresco = de frisdrank el rendimiento = het prestatievermogen saludable = gezond la sangre = het bloed el sentido = het zintuig variado = afwisselend la exageración = de overdrijving incontrolado = ongecontroleerd