NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Frans
De Uitgeversgroep
FRA 0 op A1-niveau/ FRA A1
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
FRA 0, hoofdstuk 7
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Frans
Nederlands
la carte
=
de menukaart
le jus de pomme
=
de appelsap
le jus d’orange
=
de sinasappelsap/jus d’orange
le jus de raisin
=
het druivensap
le jus de pamplemousse
=
het grapefruitsap
l’eau minérale plate
=
het mineraalwater zonder bubbels
l’eau minérale pétillante
=
het mineraalwater met bubbels
le vin blanc
=
de witte wijn
le vin rouge
=
de rode wijn
la bière
=
het bier
une pression
=
een bier (1)
une demie
=
een bier (2)
une grande tasse de café/un café
=
een kop koffie
une tasse de thé/un thé
=
een kopje thee
un chocolat chaud
=
een beker warme chocolademelk
un chocolat froid
=
een beker koude chocolademelk
le petit déjeuner
=
het ontbijt
prendre le petit déjeuner
=
ontbijten
l’oeuf à la coque/l’oeuf sur le plat
=
het gekookte ei/het gebakken ei
le pain
=
het brood
le pain de campagne
=
het boerenbrood
le pain aux raisins
=
het rozijnenbroodje
le pain complet
=
het volkorenbrood
le croissant
=
de croissant
une tranche de pain/une tartine
=
een snee brood
le fromage
=
de kaas
le jambon
=
de ham
la charcuterie
=
de vleeswaren
le lard/le bacon
=
het spek
la confiture
=
de jam
le consommé de volaille
=
de kippensoep
la soupe à l’oignon
=
de uiensoep
la crėme aux tomates
=
de tomatensoep
le potage aux légumes
=
de groentesoep
la crėme aux champignons
=
de champignonsoep 1
le velouté aux champignons
=
de champignonsoep 2
le poisson
=
de vis
le *hamburger
=
de hamburger
le bifteck/steak
=
de biefstuk
la saucisse
=
soort pittige worst
le rôti de veau
=
het kalfsvlees (gebraden)
le rôti de porc
=
het varkensvlees (gebraden)
le légume/les légumes
=
de groente/de groenten
la salade mixte
=
de gemengde salade
une assiette de crudités
=
de rauwkostsalade
la carotte/les carottes
=
het worteltje/de worteltjes
les petits poits
=
de erwten
les épinards
=
de spinazie
les *haricots verts
=
de boontjes
la salade de pommes de terre
=
de aardappelsalade
la salade de tomates
=
de tomatensalade
la pomme de terre
=
de aardappel
les (pommes) frites
=
de frites
la tarte aux fruits
=
de fruittaart/fruitvlaai
la tarte aux pommes
=
de appeltaart
la crèpe
=
de pannenkoek
la coupe de glace
=
de ijscoupe
le pudding
=
de pudding/de vla
est-ce que nous prenons quelque chose ici?
=
kunnen wij hier iets gebruiken
j’ai faim
=
ik heb honger
j’ai soif
=
ik heb dorst
vous avez déjà choisi?
=
heeft u al een keus gemaakt?
vous avez bien mangé?
=
heeft het u gesmaakt?
qu’est-ce que vous avez eu?
=
wat heeft u gehad?
oui, merci, c’était bon
=
ja, dank u, het was goed
garçon, l’addition s’il vous plait
=
ober, de rekening aub
garçon, mademoiselle, je voudrais payer
=
ober, juffrouw, ik zou willen betalen
c’est combien?
=
hoeveel kost dat?
c’est de/ cela fait …
=
dat kost …
cela fait au total … / le total est de …
=
dat is samen …
je voudrais payer
=
je wil betalen
je voudrais payer par carte bancaire
=
ik wil graag met een bankpas betalen
retirer de l’argent
=
geld opnemen
voilà votre monnaie
=
hier is uw wisselgeld
la fourchette
=
de vork
la cuillière
=
de lepel
l’assiette
=
het bord
je n’ai pas de couteau
=
ik heb geen mes
j’apporte le couteau tout de suite
=
ik haal heel snel een mes
le potage est froid
=
de soep is koud
le potage est trop salé
=
de soep is te zout
bonsoir/ bonne soirée
=
pretiige avond
une purée de pommes de terre
=
aardappelpuree
et avec ça?
=
anders nog iets?
commander
=
bestellen
la commande
=
bestelling, de
apporter
=
brengen
un coca
=
cola, een
un croissant nature
=
croissant, een gewone
un croissant au chocolat
=
croissant, een chocolade
le menu du jour
=
dagmenu, het
c’est correct
=
dat klopt
boire
=
drinken
réservé
=
gereserveerd
un petit blanc
=
glaasje witte wijn, een
le verre
=
glas, het
une demi-heure
=
half uur, een
une quart d’heure
=
kwartier, een
la tasse
=
kopje, het
autre chose
=
iets anders
froid
=
koud
vous êtes combien?
=
met hoeveel personen?
une pizza
=
pizza, een
l’addition
=
rekening, de
la serviette
=
servet, het
l’assiette à soupe
=
soepbord, het
la table
=
tafel, de
revenir
=
terughalen
une sole
=
tong, een
attendre
=
wachten
chaud
=
warm
souhaiter
=
wensen
s’installer
=
zitten