en cinquième le / la même sympa
je te présente (présenter) où ? la maison
la piscine loin l’appartement (m)
le jardin il s’appelle (s’appeler) la minute
maintenant très bien
et mais avec
monsieur madame c’est vrai
c’est possible le terrain de foot génial
on va (aller)
aardig dezelfde, hetzelfde in de brugklas
het huis waar? ik stel je voor (voorstellen)
het appartement ver het zwembad
de minuut hij heet (heten) de tuin
goed heel, erg nu
met maar en
het is waar mevrouw meneer
geweldig het voetbalveld het is mogelijk
we gaan, zullen (gaan)