Frans : Nederlands la matière = het schoolvak redoubler = blijven zitten pratiquer = doen aan l’entrainement (m) = de training souvent = vaak in fort en = goed in le changement = de verandering répéter = herhalen la comédie musicale = de musical je dois (devoir) = ik moet (moeten) dessiner = tekenen le jour = de dag sauf = behalve sérieux, sérieuse = serieus détester = een hekel hebben aan la salle = het lokaal nul, nulle en = slecht in qu’est-ce que … ? = wat? aimer bien = best leuk vinden le cours = de les corriger = verbeteren désolé = sorry difficile = moeilijk ensuite = vervolgens bientôt = gauw, binnenkort