Frans : Nederlands
québécois = uit / van Québec
québécoise = uit / van Québec
l'emploi = het gebruik
l'amphithéâtre = het amfitheater
la poésie = de dichtkunst
l'ours = de beer
tomber nez à nez = oog in oog komen te staan (met)
garder son calme = zijn kalmte bewaren
doucement = zachtjes
courir = rennen
tourner le dos à = iemand de rug toekeren
le cheddar = de cheddar(kaas)
la route panoramique = de panoramische route
longer = lopen langs / volgen
le fjord = het fjord
le panneau = het bord
standard = standaard-
magasiner = inkopen / boodschappen doen
œuvrer = werken
le vivoir = de woonkamer
plonger = verdwijnen
s'arrêter = stoppen
permanent = blijvend / doorlopend
permanente = blijvend / doorlopend
la crèche = het kerststalletje
provenant de = afkomstig uit
la baie = de baai
le béluga = de witte walvis
la baleine = de walvis
renfermer = omsluiten / bevatten
le fossile = het fossiel
la colonie = de kolonie
le sommet = de top
pêcher = vissen
croire = geloven
le ferry = de veerboot / de pont
le berceau = de wieg
la chute = de waterval