Frans : Nederlands
halal = halal
halale = halal
le permis = de toestemming
qualifier = kwalificeren
musulman = moslim-
musulmane = moslim-
en avoir marre = het zat zijn / er schoon genoeg van hebben
en avoir marre de = het zat zijn / er schoon genoeg van hebben
le camion = de vrachtwagen
la boutique = de boetiek / de winkel
conforme aux règles = overeenstemmend met de voorschriften
l'islam = de islam
ne rien devoir au hasard = niets aan het toeval verschuldigd zijn
le hasard = het toeval
la restauration = de horeca
algérien = Algerijns
algérienne = Algerijns
Ce n'était pas mon truc. = Dat was niet mijn ding.
le truc = het ding
le bac (= baccalauréat) = het eindexamen van de middelbare school
l'ambition = de ambitie
partir à la retraite = met pensioen gaan
le boucher = de slager
la bouchère = de slager
s'associer à qn = zich bij iemand aansluiten
le milieu = de sector
le concept de départ = het beginconcept
le couscous = de couscous
rencontrer des difficultés = problemen tegenkomen
afficher = bekendmaken / aanplakken
la certification = het certificaat
exporter = exporteren
la connaissance = de kennis