Frans : Nederlands universel = universeel / algemeen universelle = universeel / algemeen enlever = uittrekken commun = gemeenschappelijk commune = gemeenschappelijk l'être humain = de mens / het menselijk wezen éventuellement = eventueel causer = veroorzaken prudent = voorzichtig prudente = voorzichtig la généralisation = de generalisatie l'individu = het individu indépendamment = onafhankelijk