Frans : Nederlands le rêve = de droom puis = vervolgens l'opportunité (f) = de kans étranger, étrangère = buitenlands il / elle me manque = ik mis hem / ik mis haar loin = ver la famille d'accueil = het gastgezin se faire des amis = vrienden maken se débrouiller = zich redden de mieux en meiux = steeds beter honnêtement = eerlijk gezegd l'emploi du temps (m) = het rooster chargé = vol, druk tous les quinze jours = één keer in de twee weken comme = omdat (aan het begin van een zin) les frais (m pl) = de kosten l'hébergement (m) = het onderkomen l'avenir (m) = de toekomst suffisant = voldoende la persévérance = het doorzettingsvermogen