Frans : Nederlands la glace = het ijsje la boule = het bolletje payer = betalen la baguette = het stokbrood le croissant = het croissantje le pain au chocolat = het chocoladebroodje arrête ! = stop! la pomme de terre = de aardappel le poivron = de paprika le bifteck = de biefstuk les côtelettes = de karbonades la promotion = de aanbieding le paquet = het pak(je) tu peux = je kunt peut être = misschien une bouteille = een fles un verre = een glas un litre = een liter un kilo = een kilo combien ? = hoeveel? un peu = een beetje peu = weinig beaucoup = veel ne (…) pas = geen / niet