l’absence (f) l’excuse (f) le prétexte
tomber malade attraper la grippe tousser
éternuer le cabinet médical l’examen (m)
médical le plâtre se cogner
la blessure également savoir si
se faire mal cordialement être en forme
excuser quelqu’un ce matin en ce moment
se casser gravement sans aucun doute
probablement
de smoes het excuus de afwezigheid
hoesten de griep krijgen ziek worden
het onderzoek de dokterspraktijk niezen
zich stoten het gips medisch
weten of eveneens de verwonding
in vorm zijn vriendelijke groet zich pijn doen
op dit moment vanochtend iemand verontschuldigen
ongetwijfeld ernstig (bw) iets breken (van jezelf)
waarschijnlijk