Frans : Nederlands je viens d'arriver = ik ben zojuist aangekomen interrompre = onderbreken la patience = het geduld prier = verzoeken attendre = afwachten / wachten op le tour = de beurt d'abord = eerst faire de la planche à voile = surfen / windsurfen glisser = glijden la vitesse = de snelheid faire du rafting = raften avoir horreur de = een enorme hekel hebben aan ça tombe bien = dat komt goed uit le sport nautique = de watersport je connais (connaitre) = ik ken (kennen) l'endroit (m) = de plaats quand même = toch j'ai lu (lire) = ik heb gelezen (lezen) conduire = (be)sturen le / la partenaire = de partner découvrir = ontdekken la réglementation = de regelgeving la mesure = de maatregel le but = het doel protéger = beschermen