Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • pas = niet
  • ce n'est pas vrai

    dat is niet waar

  • de = van
  • le vélo de mon frère est cassé

    de fiets van mijn broer is kapot

  • à = naar
  • nous allons à Paris

    we gaan naar Parijs

  • je = ik
  • je suis très grand pour mon âge

    ik ben erg lang voor mijn leeftijd

  • il = hij
  • il n'a pas compris

    hij begreep er niks van

  • le = de
  • le chat est très mignon

    de kat is erg schattig

  • ces = deze
  • ces pommes sont savoureuses

    deze appels zijn lekker

  • un = een
  • un chien peut remuer la queue

    een hond kan met zijn staart kwispelen

  • après = na
  • J'aime boire une tasse de café après le dîner

    na het eten drink ik graag een kopje koffie

  • ça = dat
  • il ne manquait plus que ça

    dat misten ze alleen.

  • fois = keer
  • c'est ma première fois

    dit is mijn eerste keer

  • l'année = het jaar
  • c'est l'année du chien

    dat is het jaar van de hond

  • = waar
  • est-ce?

    waar is dat?

  • oui = ja
  • oui c'est vrai

    ja dat is waar

  • alors = dus
  • alors monsieur, qu'allons-nous faire?

    dus meneer, wat gaan we doen?

  • maintenant = nu
  • vous devez aller travailler maintenant!

    je moet nu gaan werken!

  • bon = goed
  • ce qui est bon?

    wat is goed?

  • elle = zij
  • elle peut tout faire

    zij kan alles voor elkaar krijgen

  • chez = bij
  • chez moi

    bij mij thuis

  • moment = ogenblik
  • le moment où un évènement s'est produit

    het ogenblik waarop een gebeurtenis plaatsvond

  • y = er
  • il y a une autre réalité

    er bestaat een andere realiteit

  • comment = hoe
  • comment ça marche?

    hoe werkt dat?

  • jamais = nooit
  • ne rentre jamais à la maison

    nooit meer naar huis

  • moins = minder
  • nous voulons moins de désagréments

    we willen minder overlast

  • non = nee
  • non, ce n'est pas vrai

    nee, dat is niet waar