je être ne…pas
de vous le / la / l'
les nous avoir
que un / une il
et à tu
ce / cette / cet / ces en on
ça / cela moi mais
pour qui y
me dans elles
bien elle avec
si
niet zijn ik
de / het jullie / u van
hebben we / wij / ons de
hij / het een dat / wat / dan
je / jij in / op / om / bij / naar en
men / wij / we in / naar dit / die / deze / dat
maar me / mij / ik dit / dat / het
er / erheen wie / die voor / om te
ze / zij in / over mezelf
met ze / zij goed
als / jawel / zo