Frans : Nederlands maintenant = nu autre = ander / andere bon / bonne = goed / lekker ou = of très = heel / erg merci = bedankt même = dezelfde / hetzelfde / zelfs ne ….jamais = nooit aussi = ook voir = zien la chose = ding quelque chose = iets tous = allemaal / iedereen / alle il faut = je moet / je hebt nodig comment = hoe encore = nog un peu = een beetje / weinig vraiment = echt le temps = de tijd / het weer la vie = het leven quelque = enkele, eenpaar sans = zonder le père = de vader juste = juist / krap notre = onze nos = ons venir = komen chez = bij / naar toujours = altijd / nog steeds accord = akkoord / mee eens le monde = de wereld tout le monde = iedereen la fois = keer