Frans : Nederlands le jour / la journée = de dag avoir envie de = zin hebben in souvenir = herinneren bientôt = binnenkort derrière = achter presque = bijna le bureau = het kantoor / het bureau recevoir = ontvangen sera = zal zijn dur = zwaar / moeilijk le lit = het bed le jeu = het spel le cours = de cursus / de les au cours de = in de loop van la route = de weg / de route bonsoir = goedenavond aura = zal hebben la peine = het verdriet / de moeite d'abord = teneerste fera = zal doen / zal maken le plaisir = het plezier le chien = de hond important = belangrijk parfait = perfect le service = de dienst le mot = het woord entrer = binnenkomen fermer = sluiten calme = rustig / kalm heureux / heureuse = gelukkig