Frans : Nederlands oublier = vergeten gentil = aardig la faute = de fout / de schuld l'équipe = het team changer = veranderen commencer = beginnen le lieu = de plek avoir lieu = plaatsvinden le plan = plan / plattegrond cher = duur / lieve malade = ziek rendre = teruggeven le bois = het hout / het bos montrer = laten zien écrire = schrijven sinon = zo niet / anders génial = geniaal l'armée = het leger l'état = de staat boire = drinken la sécurité = de zekerheid / de veilgheid dès = vanaf l'esprit = de geest / de gedachte expliquer = uitleggen propre = schoon / eigen tôt = vroeg surtout = vooral l'arme = het wapen le rêve = de droom perdre = verliezen l'avis = de mening