Frans : Nederlands sembler = lijken pire = slechter / slechtst ressemblerà = lijken op la paix = de vrede dormir = slapen pénible = moeilijk / lastig en retard = te laat ensuite = vervolgens sauf = behalve or = echter simple = eenvoudig / simpel français = Frans / Fransman le livre = het boek le sujet = het onderwerp le maître = de meester / het baasje noir = zwart le dîner = het avondeten le choix = de keus / keuze sale = vies sûrement = zeker l'ordre = de volgorde souvent = vaak le visage = het gezicht le bout = het einde / de punt sérieux = serieus–echt–ernstig inquiète = ongerust l'âge = de leeftijd la photo = de foto la rue = de straat la face = het gezicht / de zijde