Frans : Nederlands le ciel = de hemel le chemin = de weg / het pad tirer = trekken grave = ernstig le courant = de stroom être au courant de = op de hoogte zijn van la force = de kracht le (super)marché = de (super)markt million = miljoen bricoler = knutselen / klussen prochain = volgend / volgende le prix = de prijs à propos de = in verband met / over le ateau = de boot bouger = bewegen honneur = eer l'avion = het vliegtuig content = tevreden la voix = de stem rouge = rood le début = het begin l'espèce = de soort / het ras acheter = kopen continuer = doorgaan avoirfaim = hongerhebben long = lang voyager = reizen le message = het bericht participer à = deelnemen aan tout à fait = dat klopt