Frans : Nederlands l'hôpital = het ziekenhuis promettre = beloven devenir = worden ouvrir = openen la langue = de taal / de tong le camp = het kamp manquer = missen le soleil = de zon les cheveux = de haren la salle = de zaal / het lokaal gagner = verdienen / winnen l'erreur = de fout / de vergissing bizarre = raar / vreemd le sac = de tas le pied = de voet l'hôtel = het hotel l'oncle = de oom la pièce = de kamer / hetstuk le fond = de achtergrond / de bodem le secret = het geheim le patron = de baas le rapport = het verband / het verslag sauver = redden la seconde = de seconde allô = hallo bienvenue = welkom ailleurs = elders l'agent = de agent debout = rechtop cheval / chevaux = paard / paarden