Frans : Nederlands pareil = hetzelfde avoir chaud = het warm hebben toucher = aanraken avancer = voortgang boeken / zich voortbewegen tranquille = rustig l'anniversaire = de verjaardag le déjeuner = de lunch déjeuner = lunchen le bord = de kant / de zijde l'accident = het ongeluk complètement = compleet / helemaal détester = haten / een hekel hebben aan clair = licht / helder / duidelijk marcher = lopen / in werking zijn envoyer = sturen / verzenden le professeur = de leraar ignorer = negeren midi = uur / zuiden lire = lezen le moyen = het middel moyen = gemiddeld en fait = eigenlijk