Frans : Nederlands décider = besluiten la moitié = de helft surprendre = verrassen le risque = het risico l'avocat = de advocaat porter = dragen ancien = oud / voormalig jurer = zweren la ligne = de lijn la mission = de missie / de opdracht chacun = ieder / elk autour = rondom le / la pote = het maatje expliquer = uitleggen l'arrivée = de aankomst dangereux = gevaarlijk la balle = de kleine bal selon = volgens simplement = simpelweg supposer = uitgaan van la voie = de loopbaan / het pad la classe = de klas / de klasse offrir = aanbieden le poste = functie / baan la poste = postkantoor empêcher = belemmeren effectivement = inderdaad