Frans : Nederlands retourner = terugkeren la chanson = het liedje la réponse = het antwoord le métier = het beroep / het vak la bande = de groep / de bende la compagnie = de onderneming / het gezelschap le secours = de hulp quitter = verlaten danser = dansen le vol = de vlucht / de diefstal imaginer = zich verbeelden / zich voorstellen la boîte = het blikje / de gevangenis triste = verdrietig le sud = het zuiden tel = zo'n merveilleux = uitstekend ressemblerà = lijken op coucher chez / coucher avec = logeren bij / vrijen met