Frans : Nederlands amoureux = verliefd dommage = jammer mille = duizend la banque = de bank (voor geldzaken) voler = vliegen / stelen la clé = de sleutel paraître = verschijnen servir = dienen / bedienen étrange = vreemd le journal = de krant le village = het dorp la cour = het hof / de rechtbank le bruit = het geluid s'asseoir = gaan zitten terrible = verschrikkelijk prochain = volgende la liberté = de vrijheid la blague = het geintje la robe = de jurk la bière = het bier le conseil = de raad / het advies marier = trouwen l'entrée = de ingang le soldat = de soldaat sauter = springen lequel = welk la pierre = de steen l'art = de kunst le tas = een hoop / een berg le don = het talent