- Frans Nederlands
- amoureux / amoureuse = verliefd
- l'affection = de genegenheid
- le bisou = het kusje
- le sentiment = het gevoel
- le coeur = het hart
- fragile = kwetsbaar
- ensemble = samen
- se soutenir = elkaar steunen
- rire = lachen
- pleurer = huilen
- supporter = steunen
- aider = helpen
- consoler = troosten
- caresser = strelen
- embrasser = omhelzen-zoenen
- compter sur = rekenen op
- avoir confiance / confier = vertrouwen (hebben)
- protéger = beschermen
- se réconcilier = het goedmaken
- se disputer = ruzie maken
- faire l'amour = de liefde bedrijven