le docteur / le médecin la grippe la tête
le garçon / le serveur avoir mal la jambe
le bras bien on doit
attendre j'ai peur de le pied
le genou comme tourner
en avant doucement baisser
glisser une feuille un repas / un dîner / un déjeuner
aimable / poli / agréable un oeil les yeux
une oreille les cheveux le nez
het hoofd de griep de arts
het been pijn hebben de ober
men moet goed de arm
de voet ik ben bang voor wachten / wachten op
draaien zoals de knie
naar beneden doen zachtjes naar voren
een maaltijd een blaadje glijden
de ogen een oog vriendelijk
de neus het haar een oor
la bouche le cou le dos
la vedette / la star la neige parfait / excellent
dur / difficile
de rug de nek de mond
perfect de sneeuw de ster
moeilijk / niet gemakkelijk