Frans : Nederlands adieu = tot ziens l'ail = de knoflook croire = geloven plutôt = liever se diriger = gaan un tour = een poets / een streek une erreur = een vergissing prêt = klaar le plateau = de tv-studio bosser dur = hard werken paraître = verschijnen vivre = leven la chaîne = de keten le casque = de helm un bouton = een knop diffuser = uitzenden affirmer = bevestigen obtenir = verkrijgen chauffer = verwarmen abandonner = verlaten équiper = voorzien un matelas = een matras impressionner = indruk maken comme ci comme ça = zó, zó / zo z'n gangetje quotidien = dagelijks un boulot = een baan vieillir = ouder worden