Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • ça me plaît bien = dat bevalt me goed
  • le prof principal = de klassenleraar / de mentor
  • les mêmes profs = dezelfde leraren
  • un bac S = een eindexamen met een exact pakket
  • un bac L = een eindexamen met een talenpakket
  • une langue vivante = een moderne vreemde taal
  • tu as passé de bonnes vacances? = heb je een fijne vakantie gehad?
  • la rentrée = het begin van het schooljaar
  • ça dépend = het hangt ervan af
  • il a fait très chaud = het is erg warm geweest
  • comment est ta classe? = hoe is je klas?
  • je suis allée trois semaines en Corse / je suis allé trois semaines en Corse = ik ben drie weken naar Corsica geweest
  • je redouble = ik doe de klas over
  • je suis au lycée = ik zit in de bovenbouw
  • je suis au collège = ik zit in de onderbouw
  • je suis en seconde = ik zit in de vierde klas / ik zit in de vierde
  • ça s'est bien passé? = is het goed gegaan?
  • tu as de la chance = je hebt geluk
  • pas terrible = niet daverend
  • pas trop sévère = niet te streng
  • l'été, on ne part pas = 's zomers gaan we niet weg
  • où est-ce que tu es allée en vacances? / où est-ce que tu es allé en vacances? = waar ben je op vakantie geweest?
  • qu'est-ce que tu penses des profs? = wat denk je van de leraren?
  • qu'est-ce que tu as comme matières? = wat voor vakken heb je?
  • qu'est-ce que tu as choisi comme options? = welke keuzevakken heb je gekozen?
  • pas mal de vent = aardig wat wind
  • il fait du soleil = de zon schijnt
  • un peu de brouillard = een beetje mist
  • il y a beaucoup, beaucoup de neige = er is erg veel sneeuw
  • il y a trop de vent = er is te veel wind
  • il y aura des averses = er komen buien
  • il y aura un tempête = er komt storm
  • assez de neige = genoeg sneeuw
  • il grêle = het hagelt
  • il y a du verglas = het ijzelt
  • il fait moins cinq degrés = het is vijf graden onder nul
  • le ciel est couvert = het is bewolkt
  • il a fait très, très chaud = het is heel erg warm geweest
  • il fait froid = het is koud
  • il fait chaud = het is warm
  • il fait beau = het is mooi weer
  • il fait mauvais = het is slecht weer
  • il y a du brouillard = het mist
  • il pleut = het regent
  • il neige et il gèle = het sneeuwt en het vriest
  • il fait du vent = het waait
  • écouter la radio = naar de radio luisteren
  • écouter la météo = naar het weerbericht luisteren
  • trop de nuages = te veel wolken
  • beaucoup de pluie = veel regen
  • peu de soleil = weinig zon
  • la version originale = de originele versie
  • une éducation = een opleiding
  • un étudiant = een student
  • une étudiante = een studente
  • un échange = een uitwisseling
  • par rapport à = in vergelijking met
  • en Suède = in Zweden
  • aller à l'étranger = naar het buitenland gaan
  • trouver un logement = onderdak vinden
  • découvrir = ontdekken
  • discuter avec = praten met
  • d'ailleurs = trouwens
  • parler couramment anglais = vloeiend Engels spreken