aider un accident En avant! / Allez!
ce soir marcher j’entends
bouger la fin gagner
préparer sa valise le sac à dos on sort / nous sortons
on part / nous partons Ne t’inquiète pas! Figure-toi!
le réveil un appareil partout
haut / haute long / longue court / courte
un arbre pousser un manteau
depuis l’année dernière toute la famille
quand des notes C’est gentil. / C'est sympa.
la semaine prochaine l’argent de poche
Vooruit! een ongeluk helpen
ik hoor lopen vanavond
winnen het einde bewegen
we gaan eruit / we gaan uit de rugzak zijn koffer inpakken
Stel je voor! Wees niet ongerust! we vertrekken
Overal een apparaat de wekker
kort lang hoog
een jas groeien een boom
de hele familie vorig jaar sinds
Dat is aardig. aantekeningen wanneer
het zakgeld volgende week