NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Frans
Malmberg
D'accord3
1vmbo-gth
1vmbo-gth-H5-NF-expressions
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Frans
Nederlands
Quelle heure est-il?
=
hoe laat is het?
Il est une heure.
=
Het is één uur.
Il est deux heures.
=
Het is twee uur.
Il est trois heures.
=
Het is drie uur.
Il est onze heures.
=
Het is elf uur.
Il est midi.
=
Het is twaalf uur ’s middags.
Il est minuit.
=
Het is twaalf uur ’s nachts.
Il est une heure et demie.
=
Het is half twee.
Il est deux heures et demie.
=
Het is half drie.
Il est trois heures et demie.
=
Het is half vier.
Il est onze heures et demie.
=
Het is half twaalf.
Il est midi et demi.
=
Het is half één ’s middags.
Il est minuit et demi.
=
Het is half één ’s nachts.
À quelle heure …?
=
Hoe laat …?
à midi
=
om twaalf uur ‘s middags
à une heure
=
om één uur
à minuit et demi
=
om half één ‘s nachts
à trois heures et demie
=
om half vier
Je vais en vélo.
=
Ik ga met de fiets.
Tu vas en moto.
=
Jij gaat met de motor.
Damien va en train.
=
Damien gaat met de trein.
Julie va en avion.
=
Julie gaan met het vliegtuig.
Luigi va en scooter.
=
Luigi gaat met de scooter.
Ils vont en métro.
=
Zij gaan met de metro.
Nous allons en voiture.
=
Wij gaan met de auto.
Vous allez en bus.
=
Jullie gaan met de bus.
Les joueurs vont en car.
=
De spelers gaan met de bus.
Les touristes vont en bateau.
=
De toeristen gaan met de boot.
Les élèves vont à pied.
=
De leerlingen gaan lopend.
Pardon, madame, la gare s’il vous plaît?
=
Pardon, mevrouw, hoe kom ik naar het station?
Pardon, monsieur, la gare s’il vous plaît?
=
Pardon, meneer, hoe kom ik naar het station?
D’abord …
=
Eerst …
Puis …
=
Dan …
Ensuite …
=
Vervolgens …
Enfin …
=
Ten slotte …
C’est tout droit.
=
Het is rechtdoor.
C’est loin.
=
Het is ver.
C’est près.
=
Het is dichtbij.
Vous continuez.
=
U loopt / rijdt door.
Vous allez à droite.
=
U gaat rechtsaf.
Vous allez à gauche.
=
Jullie gaan linksaf.
Tu vas tout droit.
=
Je gaat rechtdoor.
Les jours de la semaine
=
De dagen van de week
lundi
=
maandag
mardi
=
dinsdag
mercredi
=
woensdag
jeudi
=
donderdag
vendredi
=
vrijdag
samedi
=
zaterdag
dimanche
=
zondag
Les mois de l’année
=
De maanden van het jaar
janvier
=
januari
février
=
februari
mars
=
maart
avril
=
april
mai
=
mei
juin
=
juni
juillet
=
juli
août
=
augustus
septembre
=
september
octobre
=
oktober
novembre
=
november
décembre
=
december