Frans : Nederlands les jumelles = de tweelingzusjes / de tweeling / de tweelingzussen conduire = autorijden elle écrit = zij schrijft / ze schrijft le responsable / la responsable = de leidinggevende / de verantwoordelijke un cornichon = een augurk On n’avait rien oublié! = We hadden niets vergeten! sans s’arrêter = zonder te stoppen / zonder stoppen un panier = een mand / een mandje rentrer = weer naar huis gaan / terug naar huis gaan la moutarde = de mosterd un oeuf dur = een hardgekookt ei / een hard ei la crèmerie = de zuivelwinkel / de zuivelafdeling un gros morceau = een groot stuk / een dik stuk Pas trop fait? = Niet te rijp? un camembert coulant = een zachte camembert une fermière = een boerin un village = een dorp un crottin de chèvre = een geitenkaasje Je me trompe. = Ik vergis me. l’huile d’olive = de olijfolie le meilleur glacier = de beste ijsbereider / de beste ijscoman / de beste ijsboer dans une demi-heure = over een half uur plein / pleine = vol prêt / prête = klaar je souris = ik glimlach la commande = de bestelling poli / polie = beleefd Marche doucement! = Loop langzaam! Au boulot! = Aan het werk! un rôti de veau = een kalfsrollade La honte! = Wat een schande! un plat = een gerecht / een schotel la viande = het vlees le persil = de peterselie les épices = de specerijen / de kruiden extraordinaire = buitengewoon / buitengewoon lekker / bijzonder l’odeur = de geur une cuillère = een lepel une goutte = een druppel une casserole = een pan faire dorer = goudbruin laten worden / goudbruin laten kleuren le ticket de caisse = de kassabon / de bon / het bonnetje un séjour = een verblijf la crème = de vla / de room la pâtisserie = het gebakje / het gebak / de banketbakkerij le parfum = de smaak / de smaak van ijs / de ijssmaak pas besoin de = niet nodig Nous voilà! = Daar zijn we dan! / We zijn er! aux pruneaux = met gedroogde pruimen aux légumes = met groenten au supermarché = in de supermarkt / naar de supermarkt Tu veux bien? = Wil je wel? / Wil jij wel? ce soir = vanavond je dois = ik moet assez de fruits = genoeg fruit / genoeg vruchten