Frans : Nederlands un dessin animé = een tekenfilm Il fait chaud. = Het is warm weer. la neige = de sneeuw la semaine = de week hier = gisteren passer = doorbrengen cet après-midi = vanmiddag avoir de la chance = geluk hebben la plage = het strand pendant = tijdens J’aimerais bien = Ik zou graag demain matin = morgenochtend un maillot de bain = een zwembroek / een badpak bientôt = binnenkort montrer = laten zien penser à = denken aan Ne bouge plus! = Beweeg niet meer! Reste debout! = Blijf staan! Je me sens = Ik voel me le bonheur = het geluk le voyage = de reis dernier / dernière = laatste ne … pas du tout = helemaal niet seul / seule = alleen rien de special = niets speciaals l’objet = het voorwerp une poubelle = een vuilnisbak ne … pas encore = nog niet le toit = het dak la cause = de oorzaak une oeuvre = een kunstwerk grâce à = dankzij par an = per jaar la terre = de aarde d’en haut = van bovenaf cette semaine = deze week le temps = het weer la grille = het schema le vent = de wind voyager = reizen dans une semaine = over een week rentrer = naar huis gaan le départ = het vertrek l’arrivée = de aankomst amoureux / amoureuse = verliefd Je comprends. = Ik begrijp het. cette année = dit jaar une nuit = een nacht l’année derniere = vorig jaar