NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Frans
Malmberg
D'accord3
2hv
2hv-H1-NF-expressions
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Frans
Nederlands
Qu’est-ce que tu as fait?
=
Wat heb jij gedaan?
Qu’est-ce qu’il a fait?
=
Wat heeft hij gedaan?
Qu’est-ce qu'elle a fait?
=
Wat heeft zij gedaan?
Qu’est-ce que vous avez fait?
=
Wat hebben jullie gedaan / Wat heeft u gedaan?
Qu’est-ce qu’elles ont fait? / Qu’est-ce qu’ils ont fait?
=
Wat hebben zij gedaan?
J’ai fait du foot.
=
Ik heb gevoetbald.
J’ai fait de la plongée.
=
Ik heb gedoken
J’ai visité un musée.
=
Ik heb een museum bezocht.
Nous avons fait des promenades à pied.
=
We hebben wandelingen gemaakt.
Nous avons fait une promenade en vélo.
=
We hebben een fietstocht gemaakt.
Nous avons fait une balade en voiture. / Nous avons fait un tour en voiture.
=
We hebben een autotocht gemaakt.
Tu as fait du cheval?
=
Heb je paardgereden?
Vous avez fait du vélo?
=
Hebben jullie gefietst?
Oui, j’ai fait du cheval.
=
Ja, ik heb paardgereden.
Non, je n’ai pas fait de cheval.
=
Nee, ik heb geen paard gereden.
Oui, nous avons fait du vélo.
=
Ja, we hebben gefietst.
Non, nous n’avons pas fait de vélo.
=
Nee, we hebben niet gefietst.
Tu as été où?
=
Waar ben je geweest?
Il a été où?
=
Waar is hij geweest?
Monsieur, vous avez été où?
=
Meneer, waar bent u geweest?
Julie et Saïd, vous avez été où?
=
Julie en Saïd, waar zijn jullie geweest?
Ils ont été où?
=
Waar zijn zij geweest?
J’ai été en France.
=
Ik ben in Frankrijk geweest.
Il a été au Maroc.
=
Hij is naar Marokko geweest.
J’ai été aux États-Unis.
=
Ik ben in de VS geweest.
Nous avons été à Paris.
=
Wij zijn in Parijs geweest.
Ils ont été au Cap-Ferret.
=
Zij zijn in Cap-Ferret geweest.
C’était comment?
=
Hoe was het?
C’était formidable.
=
Het was geweldig.
C’était fantastique.
=
Het was fantastisch.
C’était super.
=
Het was super.
C’était chouette.
=
Het was leuk.
C’était cool.
=
Het was cool.
C’était sympa.
=
Het was aardig.
C’était captivant.
=
Het was spannend.
C’était pas mal.
=
Het was niet slecht.
C’était pas terrible.
=
Het was niet geweldig.
C’était nul.
=
Het was waardeloos.
C’était ennuyeux.
=
Het was saai.
C’était bête.
=
Het was dom
C’était embêtant.
=
Het was vervelend, irritant.
C’était facile.
=
Het was gemakkelijk.
C’était difficile.
=
Het was moeilijk.
C’était dangereux.
=
Het was gevaarlijk.
C’était délicieux.
=
Het was heerlijk.