Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • Qu’est-ce que tu fais comme sport? = Wat doe je voor sport?
  • Tu fais quel sport? = Welke sport doe je?
  • Qu’est-ce que vous faites comme sport? = Wat doen jullie voor sport?
  • Vous faites quel sport? = Welke sport doen jullie?
  • Je fais du foot. = Ik voetbal.
  • Je fais du hockey. = Ik hockey.
  • Je fais du basket. = Ik basketbal.
  • Je fais du judo. = Ik judo.
  • Je fais du tennis. = Ik tennis.
  • Je fais du handball. = Ik handbal.
  • Je fais du patinage. = Ik schaats.
  • Je fais de la natation. = Ik zwem.
  • Je fais de la plongée. = Ik duik.
  • Je joue aux échecs. = Ik schaak.
  • Je joue aux dames. = Ik dam.
  • Je joue aux dominos. = Ik domino.
  • Qu’est-ce que tu fais pendant tes loisirs? = Wat doe je in je vrije tijd?
  • Quels sont tes hobbies? / Quelles sont tes passions? = Wat zijn je hobby’s?
  • Pendant mes loisirs, je fais du sport. = In mijn vrije tijd sport ik.
  • Pendant mes loisirs, je danse. = In mijn vrije tijd dans ik.
  • Quand je suis libre, je joue de la musique. = Als ik vrij ben speel ik muziek.
  • Quand je suis libre, je fais du shopping. = Als ik vrij ben winkel ik.
  • Quand je suis libre, je sors. = Als ik vrij ben ga ik uit.
  • Quand je suis libre, je vais voir mes amis. = Als ik vrij ben bezoek ik mijn vrienden.
  • Quand je suis libre, je vais voir ma famille. = Als ik vrij ben bezoek ik mijn familie.
  • Mes hobbies sont: le sport, la danse, la musique, la lecture, le shopping, les jeux vidéo. = Mijn hobby’s zijn: sport, dansen, muziek, lezen, winkelen, videospelletjes.
  • Vas-y! = Ga door!
  • Allez, les gars! = Vooruit jongens!
  • Courage! = Houd moed!
  • Encore un but! = Nog een goal!
  • Encore un effort! = Houd vol!