Frans : Nederlands au temps de = in de tijd van la tribu = de stam chacun = eenieder le fer = het ijzer ancien = oud (m) ancienne = oud (v) en dehors de = buiten en plein air = in de buitenlucht selon = volgens la cloche = de klok un gourmand = een lekkerbek sans doute = waarschijnlijk un endroit = een plek emmener = meenemen un rendez-vous = een afspraak la fontaine = de fontein s’ennuyer = zich vervelen bouger = bewegen se détendre = zich ontspannen la boisson = het drankje le carrefour = het kruispunt au lieu de = in plaats van Ie feu rouge = het stoplicht faire attention = opletten presque = bijna l’art = de kunst consacré à = gewijd aan l’ouverture = de opening le tarif réduit = het kortingstarief consulter = raadplegen le bloc publicitaire = het reclameblok le quartier = de wijk la sortie = het uitstapje le quai = de kade ça tombe bien = dat komt goed uit se réunir = bij elkaar komen imposer = voorschrijven circuler = rijden en cas de = in het geval van l’endroit = de plaats freiner = remmen recommander = aanraden se risquer = zich wagen la piste cyclable = het fietspad une borne = een paal