Frans : Nederlands précédent / précédente = voorgaand / voorafgaand tranquille = rustig / kalm l’endroit = de plek / de plaats plutôt = eerder / vooral un encadrement = een kader / een lijst recevoir / accueillir = ontvangen intimidé = onder de indruk / geïntimideerd au début = in het begin ancien / anciens = oud la séance = de bijeenkomst / de sessie suivre = volgen faire sérieux = serieus doen dernier / dernière = vorig comprendre = inhouden / begrijpen la sortie = het uitstapje sévère = streng attaquer = aanvallen les retrouvailles = het weerzien teinter = kleuren avoir lieu = plaatsvinden la peine = de moeite s’enfermer = zich opsluiten l’inquiétude = de ongerustheid angoissé / angoissée = bang la tension = de spanning avoir tendance à = de neiging hebben om la déprime = somber zijn la veille = de dag ervoor / de vooravond s’ennuyer = zich vervelen consoler = zich troosten un bouquin = een boek / een boekje un emploi du temps = een rooster un pote = een maat / een vriend améliorer = verbeteren baisser = naar beneden gaan / omlaag gaan ça va mieux = het gaat beter la moyenne = het gemiddelde la santé = de gezondheid le conseil = de raad / het advies les sciences physiques = de natuurkunde nul = waardeloos pourtant = toch prendre des notes = aantekeningen nemen un cours particulier = een privéles le cas = het geval presque = bijna une ambiance = een sfeer se perdre = verdwalen une fois = een keer hésiter = aarzelen concernant = wat betreft un cours linguistique = een taalcursus se rendre compte = zich bewust worden van ça paraît peu = het lijkt weinig à cause de = vanwege les horaires des trains = de treintijden du moins = tenminste plaisanter = grapjes maken / plagen pire / pires = slechter avoir besoin de = nodig hebben avoir le droit de = het recht hebben om certains = enkelen garder allumé = aan houden il arrive que = het gebeurt dat la monnaie = het kleingeld le portable = het mobieltje / de mobiel / de mobiele telefoon le vestiaire = de kleedkamer tôt = vroeg voler = stelen elle soit = zij is accuser de = beschuldigen van modifier = wijzigen se procurer = zich verschaffen un code d’accès = een toegangscode abaisser = verlagen par hasard = bij toeval / toevallig s’apercevoir de = bemerken / opmerken une amende = een boete meilleur = beter se taire = zwijgen essayer = proberen par contre = daarentegen apprendre = leren la récré = de pauze