Frans : Nederlands ailleurs = elders / ergens anders couvrir / couvre = dekken / bedekken d’autant que = temeer daar diffuser = uitzenden drôle = grappig également = ook il s’agit de = het gaat om la chaîne = de zender la vente = de verkoop le journal télévisé = het tv-journaal / het journaal le métier = het beroep le quartier = de wijk / de buurt le réalisateur = de regisseur n’avoir aucun sens = geen enkele zin hebben principal = belangrijkste public / publique / publiques = openbaar reconnaître = herkennen s’occuper de = zich bezighouden met / verzorgen soit soit = of of sous-titré = ondertiteld supporter = verdragen traiter = behandelen comme = omdat décider de = besluiten om disparaître = verdwijnen grave = ernstig il meurt = hij sterft inventer = verzinnen la bataille = het gevecht la légitime défense = het noodweer la troupe de théâtre = het toneelgezelschap le divertissement = de ontspanning tranquille = rustig / kalm un invité = een gast à travers = via / door appuyer = drukken op éviter = vermijden la barre d’espace = de spatiebalk la casquette = de pet la commande = de besturing la flèche = de pijl la moustache = de snor la salopette = de overall la tortue = de schildpad la touche = het knopje le but = het doel le gant = de handschoen le logiciel = de software le plus célèbre = de beroemdste / het beroemdste le pouvoir = de macht sauter = springen sauver = redden se baisser = bukken surmonter = overwinnen tuer = doden confirmer = bevestigen emmener = meenemen grâce à = dankzij grandir = opgroeien inquiet / inquiète = ongerust le bac = het eindexamen le rire = de lach retourner = teruggaan se marier = trouwen sourire = glimlachen surpris = verbaasd / verrast un fou = een gek un loisir = een hobby / een vrijetijdsbesteding un mec = een vent une chose pareille = iets dergelijks une proposition = een voorstel avoir un faible = een zwak hebben fier / fiers = trots la guerre = de oorlog lancer = op de markt brengen / lanceren le sommeil = de slaap manquer = ontbreken monter à la tête = naar het hoofd stijgen se consacrer à = zich wijden aan troublé = in de war / verward une montre = een horloge