Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Latijn Nederlands
  • imminēre, imminui + dat = (be)dreigen
  • paupertas, paupertatis = armoede
  • ille, illa, illud (1) / iste, ista, istud (1) = die, dat
  • ille, illa, illud (2) / hic, haec, hoc (2) / iste, ista, istud (2) = hij, zij, het
  • hic, haec, hoc (1) = deze, dit
  • cognoscěre, cognovi, cognitus (1) = leren kennen
  • cognoscěre, cognovi, cognitus (2) / accipěre i/e, accepi, acceptus (2) = vernemen
  • pauper, pauperis (BN) = arm
  • suus (verwijst naar OW in zin) = zijn/haar/hun eigen
  • censēre, censui, census = menen
  • ipse, ipsa, ipsum = zelf
  • liber, libera, liberum = vrij
  • mulier, mulieris = vrouw
  • cavěre, cavi + acc = oppassen voor
  • epistula = brief
  • ordo, ordinis (1) = rij
  • ordo, ordinis (2) = rang
  • preměre, pressi, pressus (1) = drukken
  • preměre, pressi, pressus (2) = in het nauw brengen
  • accipěre i/e, accepi, acceptus (1) = ontvangen
  • victor, victoris = overwinnaar
  • convenire, conveni, conventus = samenkomen
  • iudicium (1) = proces
  • iudicium (2) = oordeel