Latijn : Nederlands quo = waarheen / (+ comp.) naarmate / (+ conj.) opdat / om daardoor libet mihi = ik wil graag dum + ind. = terwijl / zolang als dum + conj. = totdat / mits locus = plaats / streek / gelegenheid / mogelijkheid pervenio / perveni / perventum = (aan)komen / bereiken desino (desinĕre) / desii / desitum = ophouden aliquando = eens / ooit / soms ibi = daar ubi = waar (betr. voornw. van plaats) / (voegw.) zodra invitus = niet willend / onwillig / tegen de wil van post (bijw.) = daarna / later testis / testis = getuige tum (bijw.) = toen / dan / op dat moment / vervolgens / daarna sapiens / sapientis = wijs spes / spei = hoop / verwachting ideo = daarom tametsi = hoewel misericordia = medelijden quamquam (voegw.) = hoewel contra + acc. = tegenover / tegen vel = of apud + acc. = bij