ager, agrum liberi (mv.) teneo (tenēre)
dea forte ibi
laboro (laborare) agricola aqua
bibo (bibĕre) sed non
sino (sinĕre) cur veto (vetare)
rogo (rogare) meus, -a, -um nos (nom. / acc.)
verbum moveo (movēre) iratus, -a, -um
dico (dicĕre) noster, -stra, -strum onze
ne habito
(vast)houden kinderen akker / land
daar toevallig godin
water boer zich inspannen / zwoegen / lijden
niet maar drinken
verbieden waarom toestaan / (toe)laten
wij / ons mijn vragen
boos bewegen woord
(bezittelijk voornaamwoord) (van) ons, zeggen / spreken / noemen
(habitare) wonen (leidt een vraag in; niet vertalen)