iam ad + acc. duxi
duco (ducĕre) quattuor equus
cito (bijw.) iunxi iungo (iungĕre)
imposui impono (imponĕre) + dat. cepi
ideo flecto (flectĕre) ut
sufficio (sufficĕre) denique invitus, -a, -um
aperui aperio (aperire) fui
potui missi
perf. van duco (ducĕre) naar / bij / tot al / reeds
paard vier leiden / brengen
verbinden perf. van iungo (iungĕre) snel
perf. van capio (capĕre) leggen op / plaatsen op perf. van impono (imponĕre)
zoals / zodra buigen / veranderen daarom
niet willend / onvrijwillig / tegen de wil van tenslotte voldoende zijn
perf. van sum (esse) openen perf. van aperio (aperire)
perf. van mitto (mittĕre) perf. van possum (posse)