Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Latijn Nederlands
  • mūrus (mūrī) = de muur
  • cūra (cūrae) = de zorg
  • tergum (tergī) = de rug
  • princeps (prīncip-is, m.) = de voornaamste; de keizer
  • appellāre (appellō) = aanspreken; noemen
  • interrogāre (interrogō) = (onder)vragen
  • intrāre (intro) = binnengaan
  • ōrnāre (ōrnō) = versieren; in orde brengen
  • dēbēre (dēbeō) = moeten; verschuldigd zijn (lk ben jou veel geld verschuldigd)
  • inquit = zegt hij, zij
  • iterum (bijwoord) = opnieuw
  • sic (bijwoord) = zo
  • autem (voegwoord) = maar
  • -ne? (vraagpartikel) = (wordt niet vertaald)
  • abesse (absum) = afwezig zijn; verwijderd zijn
  • adesse (adsum) = aanwezig zijn; helpen
  • superesse (supersum) = overblijven
  • posse (possum) = kunnen
  • calidus (~a, ~um) = warm
  • certus (~a, ~um) = zeker
  • dignus (~a, ~um) = waardig; passend
  • fessus (~a, ~um) = vermoeid
  • frīgidus (~a, ~um) = koud; koel
  • Graecus (~a, ~um) = Grieks
  • grātus (~a, ~um) = dankbaar; aangenaam
  • iūcundus (~a, ~um) = aangenaam
  • iūstus (~a, ~um) = rechtvaardig
  • sānus (~a, ~um) = gezond
  • dolere (doleō) = lijden; betreuren
  • annus (anni) = het jaar
  • hortus (hortī) = de tuin
  • taurus (taurī) = de stier
  • insula (īnsulae) = het eiland
  • rēgia (rēgiae) = het paleis
  • caelum (caelī) = de hemel
  • monstrum (mōnstrī) = het wonder; het monster
  • periculum (perīculī) = het gevaar
  • homo (homin-is, m.) = de mens
  • rēx (rēg-is, m.) = de koning
  • urbs (urb-is, v.) = de stad
  • exspectāre (exspectō) = opwachten; verwachten
  • habitāre (habitō) = wonen
  • parāre (parō) = klaarmaken; verwerven
  • postulāre (postulō) = eisen
  • servāre (servō) = bewaren; redden
  • vocāre (vocō) = roepen; noemen
  • manēre (maneō) = blijven
  • possidēre (possideō) = bezitten; beheersen
  • rīdēre (rīdeō) = (uit)lachen
  • reperīre (reperiō) = vinden; te weten komen
  • scīre (sciō) = weten
  • nescīre (nesciō) = niet weten
  • nēmō (onbepaald vnw. m.) = niemand
  • nihil (onbepaald vnw. o.) = niets
  • maximē (bijwoord) = zeer; het meest
  • si (voegwoord) = als
  • ecce! (tussenwerpsel) = kijk!
  • capillus (capillī) = het haar
  • porta (portae) = de poort
  • provincia (prōvinciae) = de provincie
  • terra (terrae) = de aarde; het land
  • fōns (fōnt-is, m.) = de bron
  • pēs (ped-is, m.) = de voet (als lengtemaat: 30 cm)
  • vigilāre (vigilō) = waken
  • terrēre (terreō) = bang maken
  • timēre (timeō) = vrezen; bang zijn
  • prīmum (bijwoord) = eerst; voor het eerst
  • deinde (bijwoord) = daarna
  • dēnique (bijwoord) = ten slotte
  • numquam (bijwoord) = nooit
  • tandem (bijwoord) = (uit)eindelijk
  • at (voegwoord) = maar
  • cum (voegwoord) = toen; wanneer
  • sōlus (~a, ~um) = alleen; eenzaam
  • superbus (~a, ~um) = trots; prachtig
  • ego (persoonlijk vnw.) = ik
  • tū (persoonlijk vnw.) = jij
  • is, ear id (persoonlijk vnw.) = hij, zij, het
  • nōs (persoonlijk vnw.) = wij
  • vōs (persoonlijk vnw.) = jullie
  • ii, eae, ea (persoonlijk vnw.) = zij
  • magis (bijwoord) = meer
  • tantum (bijwoord) = zoveel; alleen maar
  • nōnne? (vraagpartikel) = toch wel?
  • num? (vraagpartikel) = toch niet?