-que amico amicae
arte at autem
deest deo deae
domum facit fers
gratia haud huius
igni illo magis
maxima miseris nisi
nolumus nomina nondum
nonne? nullis nunc
amica, de vriendin amicus, de vriend -que, en
autem, maar; vaak onvertaald at, maar, daarentegen ars, 1. de vaardigheid 2. de kunst
dea, de godin deus, de god deesse, ontbreken
ferre, 1. dragen 2. brengen facere, 1. doen 2. maken domus, het huis
hic, deze / dit ... (hier) haud, helemaal niet gratia, 1. de charme 2. de dank
magis, meer ille, die / dat ... (daar) ignis, het vuur
nisi, 1. als niet 2. tenzij miser, ongelukkig, ellendig maximus, 1. zeer groot 2. grootste
nondum, nog niet nomen, de naam nolle, niet willen
nunc, nu nullus, geen nonne?, toch wel? …, niet?
ore ostendis partem
primis quia quid?
quoniam redditis respondes
tempora tendunt toto
vincit viribus vi
pars, 1. het deel 2. de kant ostendere, laten zien, tonen os, 1. de mond 2. het aangezicht
quid?, 1. wat? 2. waarom? quia, omdat primus, eerste
respondere, antwoorden reddere, 1. teruggeven 2. geven quoniam, aangezien
totus, heel tendere, 1. spannen 2. gaan naar tempus, de tijd
vis, 1. de kracht, de macht 2. het geweld vires, 1. de kracht 2. de strijdkrachten vincere, overwinnen