Latijn : Nederlands mons = montis, m., de berg terra = terrae, vr., de aarde, het land ventus = venti, m., de wind plenus = plena, plenum, 1. vol 2. + gen.: vol van / met alienus = aliena, alienum, 1. andermans 2. vreemd caput = capitis, onz., 1. het hoofd 2. de hoofdstad 3. het hoofdstuk mille = duizend sine = + abl., zonder numen = numinis, onz., 1. de goddelijke macht 2. de godheid niger = nigra, nigrum, zwart lapis = lapidis, m., de steen novem = , negen saeculum = saeculi, onz., de eeuw mirus = mira, mirum, wonderbaar, raar, vreemd