Wozzol

Wil je Nederlandse spelling oefenen? Doe dat met de app van Meester Klaas.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • zeggen dat je niet kunt komen op een afspraak (iemand meldt zich af voor iets) = zich afmelden bij (iemand)
  • een gesproken of geschreven overeenkomst maken met iemand; een datum overeenkomen om elkaar te zien of spreken = een afspraak maken met (iemand)
  • iets als hulpmiddel hebben / hanteren (iemand gebruikt iets) = iets gebruiken voor (iets)
  • iets niet meenemen (iemand laat iets of iemand achter) = iets achterlaten in of bij (scheidbaar werkwoord) (iets / iemand)
  • informatie kunnen vinden bij (iets of iemand) = voor informatie terecht kunnen bij (iets / iemand)
  • iets gebruiken = gebruikmaken van (iets / iemand)
  • iets of iemand veroorzaakt een verandering / heeft een effect op je = onder invloed zijn van (iets / iemand)
  • zin hebben in iets = gemotiveerd zijn voor (iets)
  • ergens verantwoordelijk voor zijn; verantwoordelijk / de verantwoordelijke persoon moet de schuld krijgen als er iets fout gaat = verantwoordelijkheid dragen voor (iets / iemand)
  • het antwoord op een vraag of een probleem zoeken = oplossingen zoeken voor (iets)
  • dat waarover iets gaat / het thema = het onderwerp, het subject
  • een groep gegevens in de computer = het bestand, bestanden
  • iemand die meedoet aan iets (iemand neemt deel aan iets) = de deelnemer
  • zorgen dat je kunt beginnen (iemand bereidt iets voor) = voorbereiden
  • met succes een examen doen (iemand slaagt voor iets); succes hebben; lukken = slagen
  • een voorwerp in huis zoals een tafel, een stoel, een bed, een kast = het meubel, meubelen