Nederlands : Nederlands het geheel, alles bij elkaar, helemaal = totaal, totale bijna alle = vrijwel alle het getal, de hoeveelheid = het aantal niet altijd = soms een getal dat aangeeft hoeveel procent iets is = het percentage omgerekend naar procenten (een procent / een honderdste deel / het percent) = in procenten (%) groter worden (iemand of iets groeit) = groeien groot, vergeleken met iets anders = relatief groot klein, vergeleken met iets anders = relatief klein net zo weinig als = even weinig als binnen grenzen blijven = beperkt blijven heel veel meer worden = enorm toenemen een beetje minder worden = een beetje afnemen