Nederlands : Nederlands de aanval = 1 gewelddadige actie; 2 korte, hevige periode waarin je last hebt van iets amper = nauwelijks, bijna niet, bijna geen in het diepste geheim = heel stiekem de gestalte = vorm van een lichaam, gedaante op de kop tikken = voordelig kopen de longen uit je lijf schreeuwen = heel hard schreeuwen bij nader inzien = als je beter kijkt of nadenkt de omvang = grootte, ruimte die iets inneemt de onderneming = 1 bedrijf; 2 klus de paniek = plotselinge grote angst radeloos = wanhopig roerloos = zonder te bewegen de strakke planning = precies plan ten slotte = aan het eind, tot slot tjokvol = heel vol ergens naar uitkijken = je op iets verheugen het vermaak = plezier volbrengen = uitvoeren de wirwar = verward geheel, kluwen behalen = krijgen door ergens moeite voor te doen de blessure = beschadiging aan je lichaam, vooral veroorzaakt door sporten de constructie = bouwsel dat uit meer onderdelen bestaat halsbrekende toeren = zeer gevaarlijke activiteiten naast = 1 aan de zijkant van; 2 behalve zich ontpoppen als = blijken te zijn het risico = gevaar ten minste = minstens, minimaal tevens = ook wagen = durven