Nederlands : Nederlands abrupt = plotseling afzetten tegen = vergelijken met allround = veelzijdig / goed in alle onderdelen appeltje eitje = makkelijk autonoom = zelfstandig / zonder dat overleg nodig is de complicatie = moeilijkheid / extra probleem, bijkomende kwaal de defibrillator = apparaat waarmee je het hart een elektrische schok kunt geven, waardoor het weer klopt delicaat = gevoelig / kwetsbaar eenzijdig = beperkt / niet compleet ontwikkeld essentieel = noodzakelijk / wezenlijk / onmisbaar focussen = scherpstellen / concentreren fundamenteel = wezenlijk / diepgaand geleidelijk = langzamerhand / langzaam een beetje meer iemand iets op het hart drukken = benadrukken / iemand iets met nadruk zeggen impact = invloed / werking introduceren = iemand voorstellen / iets zeggen over iemand die gaat optreden / iets nieuws brengen het letsel = verwonding de limiet = uiterste grens de locatie = plaats of plek waar iets gebeurt navigeren = koersen onderhouden = doen wat nodig is om te zorgen dat iets blijft werken / geld geven om van te leven opslokken = alle aandacht eisen potentieel = mogelijk / iets wat zou kunnen gebeuren resoluut = vastberaden en zonder aarzeling selecteren = uitkiezen de skill = vaardigheid / handigheid substantieel = wezenlijk / belangrijk het vermogen = geld dat je bezit / iets dan iemand kan, vaardigheid zich voordoen = gebeuren / plaatsvinden