Nederlands : Nederlands actief = bezig, met actie, niet passief combinatie (de) = wat samen een geheel vormt conrector (de) = onderdirecteur van een middelbare school doelgericht = met een duidelijk doel (doel / wat je wilt bereiken) frustratie (de) = boosheid omdat iets niet lukt of omdat je iets niet krijgt getroffen = schade krijgend of hebbend ontvreemd = gestolen opgave (de) = opdracht oplopen = hoger worden slachtoffer (het) = iemand die door iets anders pijn of nadeel heeft