Nederlands : Nederlands adept = volgeling attitude = instelling, houding autoriteit = expert, deskundige behelzen = inhouden bescheiden = papieren, documenten bevinding = resultaat, uitkomst causaal = de oorzaak aangevend coherent = samenhangend, logisch commotie = opschudding consensus = overeenstemming van gevoelens of opvattingen correlatie = verband, relatie cruciaal = zwaarwegend, wezenlijk denkbeeldige = onwerkelijk, theoretisch egalitair = gelijkheid nastrevend elan = enthousiasme waarmee men te werk gaat fasegewijs = in delen, in stappen fiattering = goedkeuring fixatie = het overdreven gericht zijn op een bepaald onderwerp futiliteit = onbenulligheid, bijkomstigheid geestig = humoristisch, gevat geschil = onenigheid, twistpunt gestaag = voortdurend en in gelijkblijvend tempo intrinsiek = wezenlijk, innerlijk karakteriseren = kenmerken benoemen, typeren larderen met = voorzien van nostalgie = verlangen naar dat wat geweest is ontheemd = verlaten, doordat men iets wat vertrouwd is, verliest ontwrichting = desorganisatie, verstoring opportunisme = handelswijze waarbij men zich niet laat leiden door principes, maar de omstandigheden in zijn eigen voordeel aanwendt opteren voor = kiezen voor paradox = schijnbare tegenstelling pointe = strekking, betekenis relatief = naar verhouding, niet absoluut relativeren = afzwakken van het belang, het betrekkelijke inzien van relevant = van belang remedie = middel, oplossing / maatregel rendement = resultaat, opbrengst resumé = samenvatting, beknopte versie secundair = onbeduidend, irrelevant stadia = fasen, stappen verzanden = uitstellen en daardoor mislukken visie = standpunt, zienswijze voorbehoud = bedenking, beperking